![]() |
Impara Lingue Online! |
![]() |
|
|
|
| |||||
Ik heb een aardbei.
| |||||
Ik heb een kiwi en een meloen.
| |||||
Ik heb een sinaasappel en een grapefruit.
| |||||
Ik heb een appel en een mango.
| |||||
Ik heb een banaan en een ananas.
| |||||
Ik maak een fruitsalade.
| |||||
Ik eet toast.
| |||||
Ik eet toast met boter.
| |||||
Ik eet toast met boter en jam.
| |||||
Ik eet een boterham.
| |||||
Ik eet een boterham met halvarine.
| |||||
Ik eet een boterham met halvarine en tomaat.
| |||||
We hebben brood en rijst nodig.
| |||||
We hebben vis en biefstuk nodig.
| |||||
We hebben pizza en spaghetti nodig.
| |||||
Wat hebben we nog nodig?
| |||||
We hebben wortelen en tomaten nodig voor de soep.
| |||||
Waar is de supermarkt?
| |||||